Ik heb het eerder
verteld, maar ik zie het nu overal tijdens deze reis met de camper: kamperen zoals wij
dat vroeger deden, wat nu “wildkamperen” genoemd wordt, dat kan niet meer. Bijna
overal is bepaald waar je wel en vooral niet iets mag doen. Ik kan me niet
herinneren dat wij tijdens onze kanotocht ook maar één bordje gezien hebben –
waarschijnlijk keken we daar ook niet naar, maar dat terzijde – maar nu stikt
het overal van de bordjes. Gewoon een beetje “rotzooien”, wat wij deden, daar
is geen ruimte meer voor. Maar juist omdat we nooit op campings waren,
kwamen we ook nogal eens op verrassende
plaatsen en gebeurden er dingen die je echt niet aan zag komen. En daar waren
soms best wel spannende gebeurtenissen bij. Zoals die keer in een soort
“niemandsland” in een groot weiland naast de rivier.
Het was een lange
peddeldag geweest en het liep al tegen de avond. We waren moe. Eindelijk vonden
we een zo op het oog geschikte plek om te kamperen. Een weiland, mooi vlak en
hoog genoeg om veilig te zijn en ook weer niet te hoog om de kano’s de kant op
te tillen. We zetten de tent op, pakten de spullen uit, aten de prak op die Lex
klaargemaakt had en doken in het schemerdonker de slaapzakken in voor een
hopelijk lange en rustige nacht. Onze wens werd vervuld.
Maar uitslapen, dat
was er niet bij. Heel vroeg in de ochtend werden we gewekt door een bonkend
geluid, vlak naast de tent. Geschrokken openden we de tent en keken naar
buiten. Om de tent heen stond een heel stel koeien in een kring om onze tent
heen, met de koppen naar beneden dreigend naar ons te kijken. Eén daarvan stond
vlak bij de kano’s met zijn voorpoot te schrapen, klaar voor de volgende aanval
op zijn “vijand”. De kano’s dreigden aan barrels geramd te worden! Dat was het
laatste wat we konden gebruiken. Vrijwel naakt en schreeuwend sprongen we de
tent uit. Daar hadden die koebeesten niet van terug. Met zwabberende uiers
renden ze weg, wat ons weer een lachbui bezorgde. Evenzogoed kwamen ze een
tijdje later nieuwsgierig weer terug. Maar de dreiging was er af. We hadden
waarschijnlijk even laten zien wie de baas was, of zoiets.
Een kampeerervaring
van een geheel andere orde was onze nacht in Luik. We kwamen daar tegen de
avond aan en de enige plaats waar iets groens te zien was, was het grasveld van
een deftige club. Waarschijnlijk een roeiclub, dat weet ik niet meer. Veel kans
gaven we onszelf niet, maar met de gedachte “niet geschoten, altijd mis”,
gingen we het fraaie clubgebouw binnen en vroegen heel beleefd aan de in een blauwe
blazer gestoken meneer bij de receptie of wij misschien één nachtje op hun
grasveld zouden mogen kamperen. De man blikte of bloosde niet en zei, alsof hij
dit soort vragen van Rotterdams snotjongens elke dag hoorde:
“Ja natuurlijk, zet
hem maar ergens neer.”
We voelden ons
verguld als een ouwe aap in een smoking. De haringen sloegen we zelfs
voorzichtig de grond in. En al was dat natuurlijk altijd al onze gewoonte, maar
dit keer hielden we het heel erg netjes. Niets mocht rond de tent blijven
slingeren. Zelfs de kano’s legden we recht naast elkaar. We hebben nooit meer
zo deftig geslapen. Toen we de volgende ochtend vertrokken, kon ik Lex er nog
maar net van weerhouden dat hij de platgedrukte grassprietjes een voor een weer
rechtop ging zetten. Jongens waren, simpele jongens uit Rotterdam-Zuid. En
misschien zijn we dat altijd wel een beetje gebleven.
No comments:
Post a Comment