Sunday, May 12, 2019

13. Wedstrijdje sluisdeur duwen en draaien


De eerste sluis in het Marne-Rijn Kanaal bij Straatsburg was inderdaad de eerste van een heel lange rij. Snel kwamen we in het ritme van ongeveer elke 5 kilometer een sluis. Maar toen we in het bergachtig gebied van de Vogezen kwamen, was het andere koek. Dagenlang zat er niet meer dan 100 meter tussen elke sluis. We hadden het gevoel meer omhoog dan vooruit te gaan. Helaas heb ik op mijn camperreis dat traject niet helemaal terug kunnen vinden. Met de kano’s deden wij er dagen over, maar over de weg bleek het om een betrekkelijk kleine afstand te gaan. Ik was de bergen alweer uit, voor ik het goed en wel in de gaten had.


In het hele kanaal was er bij elke sluis een sluiswachter die daar meestal ook woonde. En de bediening ging op de hand. Het werk bij het omhoog gaan van het water bestond achtereenvolgens uit het met een lange stok dichtduwen van de twee sluisdeuren. Dan met een lier de luiken in de deuren, die onder water zaten, dichtdraaien. Vervolgens de luiken van de sluisdeuren aan de andere kant open draaien, wachten tot de sluiskom vol is en dan de deuren open trekken. En als het water omlaag ging, was het precies andersom. De werkverdeling was dan altijd als volgt. Eén van ons bleef in de sluis achter om de kano’s vast te houden en de ander ging de wal op om de sluiswachter te helpen. Die sluiswachters waren allemaal van die kleine, in onze ogen al wat oudere mannetjes. Wij maakten er op een gegeven moment een sport van om te proberen die sluiswachters te snel af te zijn: wie het eerst de sluisdeur open of dicht kon duwen en ook de luiken open of dicht kon draaien. Tot onze verbazing, en zeker ook frustratie, hebben wij dat van geen enkele sluiswachter ooit kunnen winnen! Altijd wonnen die kleine, wat tengere Franse sluiswachters het van die grote, jonge Hollandse knullen. Ieder zijn vak, zullen we maar zeggen. Maar we baalden daar soms wel van.

Beroepsvaart was er weinig. Als we een vrachtschip tegenkwamen, was dat geen probleem. Maar vervelend was het wel als eentje ons inhaalde. De sluisjes uit de Napoleontische tijd waren klein en de schepen waren in die ruim 150 jaar een stuk groter geworden. De schepen op het Marne-Rijn Kanaal konden dus niet groter zijn dan de sluiskolk. Deze scheepjes pasten net en werden “caissons” genoemd. Ze leken ook wel op “kistjes”, bijna vierkant. Als ze er in lagen, moest het roer opzij gedraaid worden, anders kon de sluisdeur niet dicht.
Als zo’n “caisson” geschut moest worden, konden wij er natuurlijk niet bij. Beroepsvaart gaat vóór pleziervaart, ook in Frankrijk. Dus moesten wij altijd wachten. Dat was vervelend, want die “caissons” voeren maar een klein beetje sneller dan wij. Om te voorkomen dat we een hele tijd in hun zog zaten, was het was dan het beste om een flinke pauze in te lassen.

Hoe anders is dat in 2019. De sluiswachter is verdwenen. Bijna alle sluiswachterhuisjes die ik nu gezien heb, zijn leeg. Ze worden niet meer bewoond. Geen moestuin meer naast het huis. Geen kipjes in een ren. Geen geit aan een touw. Het is een dooie boel geworden. De beroepsschepen zijn pleziervaartuigen geworden. De meeste zijn huurboten. De schippers die nu geschut willen worden, drukken op de knop van een zendertje dat ze aan boord hebben en dan gaat het schutten verder automatisch.
Voorbij is het “Bon jour” en “Bon voyage”. Ik had graag nog één keer een wedstrijdje gedaan met een sluiswachter. En dan had ik met nog veel meer plezier verloren. Maar helaas, inmiddels heeft de elektronica het wedstrijdje “sluisdeur draaien en duwen” voor altijd gewonnen.

No comments:

Post a Comment