Het Marne-Rijn
Kanaal kan ik met de camper vrij goed volgen. Het ligt in een landelijk gebied
met veelal kleine en rustige wegen. Langs het kanaal rijden kan bijna nergens,
maar ik kom er wel telkens via bruggen overheen. Meestal bij een sluisje. Ook
kan ik bijna overal langs het kanaal wandelen. Zo krijg ik eigenlijk een veel
beter idee van het Kanaal dan in 1965 toen we er op voeren.
Veel respect heb ik
inmiddels voor de ingenieurs en de arbeiders van rond het midden van de 19de
eeuw. Het aanleggen van dit kanaal is een echt huzarenstukje geweest. Om te
grote hoogteverschillen te vermijden moesten ze vooral in het bergachtig gebied
van de Vogezen hele stukken berg weghakken. Maar in het gebied daar achter ligt
het Kanaal voor een deel een heel stuk boven het land er omheen. Dus moesten ze
het daar een heel eind ophogen. Zo konden ze het aantal sluizen tot een minimum
beperken.
Na deze reis waren
we trouwens wel echte ervaringsdeskundigen op het gebied van sluizen. We zijn
minstens 200 keer geschut in sluizen van alle soorten en maten. Zo was er bijvoorbeeld
ergens een vrij grote sluis met twee sluiskolken naast elkaar. Het verval was
zo groot dat het water van de ene in de andere sluiskolk gespoten werd. Niets
vermoedend lagen wij met onze kano’s zoals altijd bij een trapje om je aan vast
te kunnen houden om met de stijgen of dalen mee te kunnen gaan. Ineens ging
vlak onder onze kont het water kolken en borrelen. We schrokken ons rot en moesten met alle kracht het trapje vasthouden
om niet weggedrukt te worden.
En vlak vóór
Nederland in België was de sluis met het grootste verval, meer dan 10 meter. Dat ging hard
naar beneden.
Maar er zijn ook
plaatsen waar sluizen het hoogteverschil niet goed kunnen maken. Daar waren
andere oplossingen voor, bijvoorbeeld het hakken van tunnels. Toen we met onze
kano’s met de eerste tunnel geconfronteerd werden, was dat voor ons zoals je
zult begrijpen ook weer een verrassing. Vóór ons doemde een flinke berg op,
waarin het Kanaal in een donker gat verdween. Verbaasd keken we naar dit nieuwe
fenomeen en vroegen ons af hoe we dit op gingen lossen. Er was helemaal niemand
om iets aan te vragen. Vlak vóór de tunnel zagen we dat die heel lang was. Heel
in de verte zagen we een kleine witte vlek. Dat was het eind van de tunnel die
dus kaarsrecht moest zijn. In de tunnel was het aardedonker. En toen we er een
stuk in voeren, bleek het er ook erg koud te zijn.
Wat gaan we doen?
Er op goed geluk gewoon in varen en proberen aan het eind te komen? We gingen voorzichtig
een stukje verder. Maar toen realiseerden we ons dat als de witte vlek aan het
eind donker zou worden dat er dan een schip naar ons toe kwam. En dat schip zou
bijna net zo breed zijn als de tunnel. Het enige wat we dan konden doen was
terug varen. En dat zou dan achteruit peddelend moeten, want omkeren was niet
mogelijk. De kano’s waren namelijk langer dan de breedte van de tunnel. Stel je
voor dat dat ergens in het midden of bijna aan het eind zou gebeuren . . .
We deden het enige
wat we konden en peddelden achteruit de tunnel weer uit. We zouden vragen of we
op het eerstvolgende vrachtschip aan dek door de tunnel mochten. De eerste de
beste schipper had daar geen enkel bezwaar tegen. Later waren er nog meer
tunnels, maar die waren veel korter. Dus waagden we het daar wel om er door heen te peddelen.
Zoals gezegd loopt
de weg maar af en toe zo langs het Kanaal dat ik het vanuit de camper kon zien.
Groot was dan ook mijn verbazing en blijdschap toen ineens de ingang van die
eerste, lange, tunnel in beeld kwam. Het was nog steeds in de “middle of
nowhere”, maar er stond nu wel een gebouwtje bij. In het gebouwtje zat geen
sluiswachter, maar een “tunnelwachter”. Hij wist dat het vroeger allemaal heel
anders was. Hij zat er om de toeristen – veelal amateurschippers op huurboten –
te begeleiden en te voorkomen dat ze geen domme dingen zouden doen. Ik hoorde
nu dat dit inderdaad de langste tunnel was van bijna 3 kilometer.
Tunnels waren
trouwens niet de enige verrassing. Een andere oplossing van de ingenieurs was
een heel bijzonder aquaduct. In Nederland was volgens mij in die tijd maar één
aquaduct, in de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder.
Als we daar met de auto onder door reden, vond ik dat toen al heel bijzonder.
Maar het aquaduct in het Kanaal was veel mooier. Een bak met water die om de
berg heen aangelegd was. We konden uit de kano’s stappen en hadden een prachtig
uitzicht het dal in. Helaas heb ik dat plekje niet teruggevonden. Maar een mens
kan ook niet alles hebben.
No comments:
Post a Comment