Onno
Toen
ik bij kwam duurde het even voor ik besefte dat ik met mijn handen en
mijn voeten vastgebonden in een kamer op de grond lag. Behalve een
stoel, die naast me stond, was de kamer leeg. Ik zag geen ramen.
Alleen een deur die half open stond. Boven me aan het plafond brandde
een lamp in een fitting aan een draadje. De touwen waren zo kort dat
ik me niet kon omdraaien. . . .
Toen hoorde ik iemand in de ruimte ernaast lopen. Ik wachtte even en riep toen: “Hallo, is daar iemand?”
Maar niemand reageerde. Net toen ik nog een keer, en nu wat harder, wilde roepen, kwam tot mijn verbazing Iris de kamer in lopen. Ik zag dat ze andere kleren aan had. Ze liep naar de stoel, ging er op zitten en keek me zwijgend aan.
“Wat is er aan de hand, Iris? Heb jij dit gedaan?”, vroeg ik. Eigenlijk verwachtte ik dat ze me snel los zou maken en vertellen wat er met me gebeurd was. Maar dat deed ze niet. Ze bleef zitten en vroeg me, strak aan kijkend en langzaam sprekend:
“Weet je echt niet wie ik ben, Onno?”
Ze was dus niet Iris, maar wie dan wel? Ik zweeg, want ik wist het niet. Toen haalde ze langzaam een foto tevoorschijn die ze achter haar rug gehouden had. Ik schrok. Het was een foto van een jong meisje van een jaar of vijf dat mij lief lachend aankeek.
“Floortje”, zei ik. Iris zei niets, maar knikte langzaam.
“Dan ben jij . . . niet Iris, maar Margriet . . . haar moeder?!”, zei ik half vragend, meer tegen mezelf dan tegen haar.
Margriet
Dit moment gaf mij eindelijk een gevoel van overwinning. Ik had hem. Ik kon hem confronteren met wat hij had gedaan. Nu kon ik alles zeggen wat een jaar lang door mijn hoofd gespookt had. Er was hier geen advocaat om hem te verdedigen en te beschermen. Hij kon niet uit angst wegkijken en zijn advocaat kon niet met slappe smoesjes zijn zogenaamde onschuld bepleiten. Ik had hem in mijn macht. Volledig. Eindelijk kon ik hem ter verantwoording roepen.
“Ja inderdaad, ik ben de moeder van Floortje, het meisje dat jij doodgereden hebt. Mijn naam ken je wel, maar in de rechtszaal heb je niet één keer naar me gekeken. Daar was je te laf voor. Maar ik wel naar jou, elke minuut, elke seconde.”
Onno
zei niets, net als in de rechtszaak. Maar nu kon hij er niet meer
onderuit. Zo kon ik hem zelf confronteren met wat hij op zijn
geweten had en met zijn zwijgen en lafhartige gedrag in de
rechtszaal. Ik beet hem toe:
“Ga je nu zelf je advocaatje
napraten? 'Het was een ongeluk', 'Ze kwam plotseling voor mijn auto',
'Ik kon haar niet ontwijken', 'Ik vind het allemaal heel erg en ik
zal mijn straf aanvaarden'.
De herinnering aan het zwijgen van
Onno tijdens de rechtszaak en de flauwe praatjes van zijn advocaat
zorgden er voor dat ik de haat en de woede die ik een jaar lang
opgekropt had, nu als kots in zijn gezicht spuugde:
“Een
ongeluk? Onzin, je zat met je mobiel te spelen. Je straf aanvaarden?
Laat me niet lachen, een paar weken schoffelen in het plantsoen en
een paar maanden je rijbewijs kwijt. Is dat straf? Weet je wie de
echte straf gekregen hebben? Floortje, die is dood. En ik, ik ben mijn
dochter kwijt. Voor altijd.”
Onno
Ik
begreep nu dat ik in de val gelokt was. Alles wat de laatste weken
gebeurd was, had Margriet gepland. Vanaf de botsing, zogenaamd per
ongeluk, in de supermarkt met Iris die Margriet bleek te zijn, tot
aan het niet doorgaan van ons etentje. Ik lag hier om te boeten voor
het noodlottige auto-ongeluk van een jaar geleden dat ook mijn leven
verwoest had.
En nu lag ik hier machteloos met mijn armen en
benen als de spaken van een wiel vastgebonden en had Margriet de kans
om mij al haar verdriet en frustratie in mijn gezicht te smijten.
Ze
was al pratend - het ging steeds meer over in schreeuwen - gaan
staan. Met gebalde vuisten maakte ze zwaaiende en slaande bewegingen.
Ik verwachtte dat ze zich elk moment op mij zou kunnen storten. Maar
dat gebeurde niet.
Het
schreeuwen hield op. Haar armen vielen stil langs haar lichaam en als
een leeggelopen ballon liet ze zich op de stoel zakken. Ik overwoog
of ik haar zou vertellen hoe het mij vergaan was na het ongeluk en de
rechtszaak. Dat sinds het ongeluk mijn dagen gevuld zijn met het
steeds terugkomende beeld van Floortje die plotseling voor mijn auto
opduikt. Dat mijn vrouw mij verlaten heeft, omdat ik in een zwijgende
zombie veranderd ben. Dat ik ontslagen ben, omdat ik het werk niet
meer aan kan. Dat ik nu in een klein flatje woon waar het een
onbeschrijflijke bende is en waar ik alleen maar uit kom om
boodschappen te doen. Dat ik mijn rijbewijs weggegooid heb, omdat ik
nooit meer in een auto wil rijden. Maar ik zweeg daarover. Het enige
wat ik wist te zeggen, was: “Margriet, het spijt me. Het spijt me
heel erg”.
Margriet
Na
die braakgolf van woede was er nog veel meer frustratie in me die ik
er uit had willen schreeuwen. Maar het stopte. Ik voelde me ineens
uitgeput, leeg. Maar toen hij zei dat het hem speet, kwam de woede
weer helemaal terug. Ik sprong overeind en schreeuwde:
“Spijt?
Spijt, nu? In de rechtszaal heb ik het niet gehoord en ook niet
gemerkt. Ook zeker op advies van je advocaat om je straf zo laag
mogelijk te houden. Maar nu je hier ligt en je eindelijk wordt
aangesproken op wat je gedaan hebt, heb je zeker ineens spijt. Laat
me niet lachen. Bovendien is dat te laat. Nu hoeft het niet
meer.”
Onno
Ik
realiseerde me dat alles wat ik zei of deed fout zou zijn. Weer
verwachtte ik een aanval, maar ze draaide ze zich om en liep naar de
deur, waar ze zich omdraaide en zei: “Je moet hier maar eens een
nachtje over nadenken. Ik doe dat al een jaar lang”.
En vlak
vóór ze de deur sloot, zei ze nog:
“Schreeuwen en herrie maken
heeft geen zin. Niemand kan je horen. Ik heb de kamer helemaal
geluiddicht gemaakt.”
De deur ging dicht, maar de lamp liet ze
aan.
Margriet
Ondanks
dat alles volgens plan verlopen was en ik Onno in mijn macht had, was
ik de volgende morgen nog heel nerveus. Ik wist dat ik nog lang niet
klaar was. Hij moest nog veel meer lijden. Ik wilde zijn ogen zien
rollen van de angst. Hem zien vechten met de touwen om te ontsnappen
aan mijn wraak. Ja wraak, dat was wat ik wilde, want hij had mijn
Floortje vermoord. En dat moest met gelijke munt terugbetaald worden.
Na het ongeluk
en vóór de rechtszaak voelde ik alleen maar verlies en verdriet. Ik
dacht nauwelijks aan degene die haar doodgereden had. Maar dat
veranderde tijdens de rechtszitting. Ik ergerde me aan de zwijgende
verdachte die de hele tijd voorover gebogen zat en niet op of om
keek. Hij liet zijn advocaat het woord doen. De manier waarop deze
over de zaak sprak en de rol van Onno daarin schetste verbijsterde
me. Volgens hem was er niet zo veel gebeurd en was alles niet veel
meer dan ongelukkig toeval, een vervelende samenloop van
omstandigheden waar eigenlijk niemand schuld aan had. Maar de echte
omslag kwam na de uitspraak van de rechter. Toen zag ik hoe Onno en
de advocaat elkaar met een blij gezicht de hand schudden. Ze hadden
gewonnen en Stella en ik hadden verloren. Bij mijn verdriet kwam een
sterk gevoel van haat. Haat voor de persoon die daar stond. Hij was
degene die door nonchalance en onverschilligheid verantwoordelijk was
voor de dood van mijn kind. Dit vonnis was geen rechtvaardigheid,
niet voor mij en niet voor mijn arme, lieve Floortje.
Ik wist
onmiddellijk dat ik zo'n lichte straf niet kon accepteren. Daar kon
ik niet mee leven. Ik moest iets doen. En wat ik moest doen werd in
de dagen en weken er na steeds duidelijker en voor mij
vanzelfsprekend. Dit onrecht kon alleen maar ongedaan gemaakt worden
als ook hij zou sterven. Die gedachte werd een verlangen en later een
obsessie. En zo ontstond het plan om hem dood te maken. En de
uitvoering van dat plan werd het enige doel in mijn leven. Wat er
daarna zou gebeuren, daar dacht ik niet eens aan.
(wordt vervolgd met Deel 3. Complicaties)
No comments:
Post a Comment